Asko|Schönberg slaagt er in ‘Roots & Grooves’ in vijf componisten van compleet verschillende signatuur aan elkaar te binden

Het wordt vooral moderne componisten weleens kwalijk genomen dat hun muziek te abstract of avant-gardistisch zou zijn. In hun concert Roots & Grooves legt ensemble Asko|Schönberg de inspiratie bloot van moderne en hedendaagse componisten – die vaak verrassend concreet is en dichtbij huis.

Voor Leoš Janáček, de enige niet meer levende componist op het programma, waren dat Moravische volksliederen die hij verzamelde in zijn thuisland Tsjechië en optekende voor stem en piano. In het Muziekgebouw in Amsterdam speelde Asko|Schönberg ze donderdagavond in een bewerking van de Belgische componist Tim Mulleman (1993). Hij arrangeerde een selectie van Janáček liederen met thema’s als afscheid en liefdestrouw tot een lichtvoetige suite voor sopraan Katrien Baerts en vijfkoppig ensemble. Mulleman behield de vocale lijnen, maar paste in de begeleiding alternatieve speeltechnieken toe, zoals een fluitist die twee noten tegelijk moet spelen. Dikwijls vloeiden de liederen in elkaar over, al was het maar met het zijden draadje van die fluisterzachte dwarsfluit.

Hoe volksmuziek kan klinken door het filter van persoonlijke herinneringen en verbeeldingskracht, was te horen in Gougalōn: Scenes from a Street Theatre van componist Unsuk Chin (1961). Tijdens een bezoek aan China riep het drukke straatleven in de miljoenensteden herinneringen op aan haar jeugd in Seoel.

Zonder die volkse straatgeluiden rechtstreeks te willen verklanken, dringt de muziek wel allerlei beelden aan je op: strijkerstonen scheren onrustig langs elkaar heen, percussionisten pingpongen motiefjes aan elkaar door op lege blikken en glazen flessen, en je hoort slapstickachtige geluidseffecten zoals een gedempte trombone die klinkt als een leeglopende ballon. Alles schildert effectief de gejaagdheid en gelaagdheid van een chaotische metropool.

Fysiek spel

De strakke en vurige interpretatie van Asko|Schönberg was niet alleen fascinerend om te beluisteren, maar ook om te zien: het sterk fysieke spel van de violen, de harde klappen waarmee contrabassist Jordi Carrasco Hjelm zijn vlakke hand op de snaren sloeg, slagwerkers die bijna moesten rennen tussen hun tientallen instrumenten om elke inzet te halen.

De connectie met het opdrachtwerk van Thomas van Dun (1995), Rocailles de l’après-vie…, pakte goed uit, ondanks de totaal andere klankwereld. Van Dun neemt als uitgangspunt het gevoel nergens bij te horen. „De vraag die ik me voor dit stuk stelde is: hoe kun je verwoorden dat je nooit echt ergens landt?” vertelde hij in oktober aan NRC, vlak voor de première van het werk in de NTR ZaterdagMatinee. Donderdag klonk het als een onderhuidse reflectie op de individualistische hectiek in Gougalōn. In trage, breed uitgesponnen lijnen die een grotere bezetting deden vermoeden dan er daadwerkelijk op het podium zat, bouwde dirigent Clark Rundell een spanning op die steeds unheimischer werd. Pas bij de dreigende paukenslagen werd je gewaar hoe ver de muziek was afgedreven van het beginpunt.

Eenmalig

In het slotstuk Gnarly Buttons waren de wortels van componist John Adams (1947) duidelijk hoorbaar: minimal music en Amerikaanse jazz. De repetitieve openingsmelodie kreeg in het Muziekgebouw een ruisend, gruizig effect doordat soloklarinettist David Kweksilber haar met extra veel lucht aanblies. De steeds virtuozer en ritmischer wordende klarinetsolo’s bedaarden pas weer in het derde deel, dat bijna aandeed als een melancholische popsong over herhaalde pianoakkoorden die met zijn simpele orkestratie contrasteerde met de gecondenseerde werken van Chin en Van Dun.

Door slimme inspiratieverbanden te leggen, slaagde Asko|Schönberg erin vijf componisten van heel verschillende signatuur aan elkaar te knopen. Vreselijk zonde dat het concert maar eenmalig was.

Klarinettist David Kweksilber in ‘Roots & Grooves’ van Asko|Schönberg.
Foto Anne-Roos Blom